duitsch dichter, geb. 20 Maart 1770 te Lauffen aan de Neckar, werd, na het volbrengen zijner godgeleerde studiën, huisonderwijzer te Jena, waar hij met Schiller, Goethe en Herder in aanraking kwam. Eerstgenoemde oefende vooral een grooten invloed op hem uit.
Later kreeg hij een betrekking als huisonderwijzer te Frankfort a/M., waar hij een ongelukkige liefde opvatte voor de moeder zijner leerlingen, die hij als Diotima meermalen bezong. In 1798 ging H. naar Homburg, vervolgens naar Zwitserland en eindelijk naar Bordeaux, waar hij weder als huisonderwijzer zijn bestaan vond. Zijn verstandelijke vermogens waren evenwel gekrenkt; bij zijn aanvallen van razernij had hij evenwel ook nog heldere oogenblikken, die hij besteedde om een vertaling van Sophokles te bewerken, waarvan Antigone en König Oedipus (1804) in het licht verschenen. Hij overleed in 1843. Het beste van hetgeen hij heeft voortgebracht zijn de Lyrische Gedichte (uitgeg. door Schwab en Uhland; nieuwste uitg. van Linke, Halle 1899) en de roman Hyperion, oder der Erernit in Griechenland (2de dr., 2 dln. Stuttg. 1822), waarin hij haat openbaart tegen alles wat Duitschland betreft.
H.’s Sammtliche Werke gaf Schwab uit met brieven en een levensbeschrijving (2 dln., Stuttg. 1846), zijn Gesammelte Dichtungen, Litzmann, in de „Cottasche Bibliothek der Weltlitteratur” (2 dln. nieuwe dr. Stuttg. 1898). Zie Müller-Rastatt, F. H., sein Leben und sein Dichten (Breinen 1894).