(werkwoord)
[alg.] flierefluiten, aanrommelen, aanlummelen, het kalmpjes aan doen
- Zo'n raamambtenaar zit de hele dag maar een beetje aan te lummelen. Geen wonder dat ambtenaren het langst leven.
[fiets] uitrijden, vrijlopen, vrijwielen
- De halve etappe gaat de knecht op kop om in zijn sleep de koprenner wat vrijwielend te laten rusten zodat die de eindsprint kan winnen.