Werkwoorden vervoegen
zakendoen
Tegenwoordige tijd zakendoen
Ik doe zaken
Jij doet zaken
doe jij zaken?
U doet zaken
Hij/Zij/Het doet zaken
Wij doen zaken
Jullie doen zaken
Zij doen zaken
Verleden tijd van zakendoen
Ik deed zaken
Jij/U deed zaken
Hij/Zij/Het deed zaken
Wij deden zaken
Jullie deden zaken
Zij deden zaken
Voltooid deelwoord van zakendoen
zakengedaan
Tegenwoordig deelwoord van zakendoen
zakendoend