Werkwoorden vervoegen
glosseren
Tegenwoordige tijd glosseren
Ik glosseer
Jij glosseert
glosseer jij?
U glosseert
Hij/Zij/Het glosseert
Wij glosseren
Jullie glosseren
Zij glosseren
Verleden tijd van glosseren
Ik glosseerde
Jij/U glosseerde
Hij/Zij/Het glosseerde
Wij glosseerden
Jullie glosseerden
Zij glosseerden
Voltooid deelwoord van glosseren
geglosseerd
Tegenwoordig deelwoord van glosseren
glosserend