Werkwoorden vervoegen
afroepen
Tegenwoordige tijd afroepen
Ik roep af
Jij roept af
roep jij af?
U roept af
Hij/Zij/Het roept af
Wij roepen af
Jullie roepen af
Zij roepen af
Verleden tijd van afroepen
Ik riep af
Jij/U riep af
Hij/Zij/Het riep af
Wij riepen af
Jullie riepen af
Zij riepen af
Voltooid deelwoord van afroepen
afgeroepen
Tegenwoordig deelwoord van afroepen
afroepend