Werkwoorden vervoegen
afchecken
Tegenwoordige tijd afchecken
Ik check af
Jij checkt af
check jij af?
U checkt af
Hij/Zij/Het checkt af
Wij checken af
Jullie checken af
Zij checken af
Verleden tijd van afchecken
Ik checkte af
Jij/U checkte af
Hij/Zij/Het checkte af
Wij checkten af
Jullie checkten af
Zij checkten af
Voltooid deelwoord van afchecken
afgecheckt
Tegenwoordig deelwoord van afchecken
afcheckend