WOUDEIK, m. (-en), de gewone zomereik (quercus pedunculata);
...ESCH, -m. (...sschen), de gewone esch (fraxinus excelsior),
...EZEL, m. (-s), wilde ezel, zeker viervoetig dier (onager);
...FOREL, v. (-len), (nat. hist.), in woudheken levende forel {salmo fario);
...GEBERGTE, o. (-n), een met wouden bedekt gebergte;
...GEDROCHT, o. (-en), monster dat in de bosschen leeft;
...GEZANG, o. het zingen der vogels in het woud;
...GOD, m. (-en), (fab.) Sater, Faunus;
...GODIN, v. (-nen), (fab.) boschnimf, Dryade;
...HAGEDIS, v. (-sen);
...HEER, m. (-en), eigenaar van bosschen of boschgronden;
...HOEN, o. (-ders), zekere vogel (tetrao);
...HOPJE, o. (-s), naam van de kleinste soort onzer inlandsche reigers {ardea minuta), wordt slechts 3 dM. lang, ook woudaapje, houtbutoortje of woffer geheeten, die in het riet en de wilgen van onze meren, moerassen en veenplassen wordt aangetroffen.