VERZUIMEN - (verzuimde, heeft verzuimd), veronachtzamen, laten voorbijgaan: de gelegenheid verzuimen;
— ongedaan laten : zijn werk verzuimen; zijn plicht verzuimen;
— ik verzuim er zooveel mee, ik verlies er zooveel tijd mee;
— niet op zijn werk verschijnen, niet komen : hij verzuimt nooit, komt altijd;
— de school verzuimen, thuisblijven;
—verliezen door iets niet te doen : eene les, de school verzuimen, er niet komen; eene wonde verzuimen, er niet op letten en daardoor laten verergeren; zijne gezondheid verzuimen, verwaarloozen, VERZUIMING, v.