UITVAL - m. (len), plotselinge aanval der belegerden op de belegeraars;
— (schermk.) den rechtervoet dicht langs den grond vooruitbrengen, het linkerbeen strekken en den rechterarm uitstrekken, om de tegenpartij een stoot toe te brengen;
— (fig.) hevige losbarsting in woorden: ik was op zulk een uitval bedacht.