Ringen - (ringde, heeft geringd), (scherts.) veel ringen dragen;
— aan een ring vasthechten, vastgehecht zijn : een stier, een beer ringen, ringelen ;
— varkens, paarden ringen, bij de vrouwelijke dieren de scheede met een ijzerdraad sluiten om het dekken te verhinderen ;
— (veend.) turf ringen, ze in een kring overeind zetten om ze meer te laten drogen.