Rantsoen (1) - RANTSOEN o. (-en), hoeveelheid spijs of drank dagelijks verstrekt, óf in ’t geheel, óf van iedere stof afzonderlijk (voor matrozen, soldaten); anderhalf rantsoen, voor de onderofficieren; enkel rantsoen, voor de matrozen;
— hij is op half, drie kwart, heel rantsoen gesteld (van zieken, enz.), hij krijgt ½, ¾ of net zooveel als gewoonlijk;
— (voor paarden), ration;
— (zeew.) rantsoenhouten. RANTSOENTJE, o. (-s); (ook) zekere kleine inhoudsmaat; jeneverglaasje.