Paardenpad - o. (-en), pad (in bosschen en plantsoenen), waarop de ruiters zich mogen bewegen; (in een grintweg) smal gedeelte in ’t midden van den weg dat met klinkers bestraat is voor de paarden;
...PASSAAT, m. (...saten), passaatwind, ongeveer 30° van den warmte-aequator verwijderd;
...PEEN, v. (...penen), eene soort van groote witte peen, die tot paardenvoeder dient;
...PONT, v. (-en), waarmede ook paarden kunnen worden overgezet;
...POOT, m. boomslag, zie aldaar.