bn. bw. (-er, -st), niet gewillig, bezwaar makende tegen het verrichten of het ondergaan van eene handeling, weerspannig : met onwillige honden is het kwaad hazen vangen; hij blijft onwillig tot boete en terugkeer; onopzettelijk, onwillekeurig : de dichtkunst is eene behoefte van het hart, eene vaak onwillige drift;
— een onwillige manslag, niet met voorbedachten rade;
— bw. met onwil, met tegenzin : onwillig gehoorzamen;
— onwillekeurig, als vanzelf: onwillig rijst die vraag in ons op. ONWILLIGHEID, v. onwil, tegenzin tot iets.