Gepubliceerd op 01-11-2018

Ontzag

betekenis & definitie

o. (veroud.) de vrees die men voor iem. of iets gevoelt, zonder dat daarmede een gevoel van eerbied gepaard gaat: het gedonder der Hollandsche kartouwen vervulde Castilië met schrik en Brittanje met ontzag;

— eerbiedige vrees voor iem. of iets : geen wonder, dat de raadpensionaris ontzag voor hem toonde; al het ontzag dat men voor de dooden heeft; iem. ontzag schuldig zijn; iem. ontzag inboezemen;
— met ontzag, op eene wijze die van eerbiedige vrees getuigt;
— macht of overwicht over anderen, waardoor hun een gevoel van ontzag wordt ingeboezemd, gezag, prestige; hij loopt zoodoende groot gevaar zijn ontzag te verliezen;
— de toestand, waarin hij verkeert, wien men ontzag inboezemt: laat een deel der bende de Egmonders in ontzag houden.

< >