Omtrent bw. rondom, in de nabijheid, in de buurt, nabij: geen sterveling omtrent, die den gruwel vernam; in den omtrek: er was niemand heinde of omtrent;
— ongeveer, omstreeks: het huis staat omtrent ter plaatse, waar vroeger die molen gestaan heeft; omtrent tien jaar geleden; wanneer omtrent denkt ge te vertrekken?; eene hoogte van omtrent tien voet; zoo omtrent, zoo ongeveer;
— vz. in den omtrek, in de nabijheid van: het scheepje was omtrent Tessel; omtrent het paleis bleef hij staan;
— (van tijd) kort daarvoor of daarna: de twee broeders trouwden omtrent denzelfden tijd;
— (fig.) in betrekking tot, ten opzichte van: omtrent zijn meerderen toont hij zich altijd ondergeschikt;
— voor zooverre betreft: wij zijn niet mededeelzaam omtrent elkanders bijzondere belangen;
— aangaande, nopens: ik weet niet, hoe gij omtrent dien heer nog zoo genadig denken kunt; de geruchten die omtrent hem in omloop waren.