omlaagslaan, (sloeg omlaag, heeft en is omlaaggeslagen), in de laagte, naar beneden slaan : de bal zou bijna in de glazen zijn terechtgekomen, zoo hij dien niet met kracht had omlaaggeslagen; naar de laagte richten, naar beneden wenden: schaamrood sloeg hij den blik omlaag;
— zich met eenige kracht naar de laagte bewegen, nederwaarts gedreven worden : door de zware lucht sloeg de rook uit den schoorsteen omlaag.