omkloppen, (klopte om, heeft omgeklopt), door kloppen eene zekere wending doen aannemen, ombuigen, omslaan, door er met den hamer tegen te kloppen : hij klopte eene smalle strook van den ijzeren rand om;
— iets omverwerpen door er tegen aan te kloppen, het door kloppen doen omvallen : hij heeft net zoolang tegen het beschot aan getimmerd, dat hij het heeft omgeklopt;
— dooreenkloppen : om het beslag goed te krijgen, moeten eerst al de eieren flink omgeklopt worden; klop het beslag goed om;
— in iets omkloppen, er zonder orde of plan hier en daar in kloppen;
— met een lepel, een vork of iets dergelijks kloppen of slaan in iets, inz. om ze dooreen te roeren: klop maar niet langer in die eieren om; ze zijn nu gebonden genoeg. OMKLOPPING, v. het omkloppen.