Gepubliceerd op 27-09-2018

Och

betekenis & definitie

tw. (gemeenzamer en minder krachtig dan ach) uitroep ter uiting van verschillende schakeeringen van gevoel; uiting van verdrietelijkheid, misnoegen of ongeduld; van schertsende of onverschillige geringschatting, van min of meer ontevreden berusting, van spotziek medelijden; van vergoelijking, van verschoonende welwillendheid; van begeerte of verlangen; van vrome verzuchting, of wel van femelende kwezelarij; van een lichten graad van weemoedige of teedere aandoening: van gevoel, die nadruk geeft aan eene bewering of verzekering, meestal slechts dienende tot versterking;

— vooral wordt het als versterking verbonden met andere uitroepen, of als zoodanig gebezigde uitdrukkingen, als b. v. och God ! och gut! enz.; dikwijls wordt het gevolgd door een verkorten elliptischen volzin uit slechts enkele woorden bestaande: och ! die stumperd ! och ! wat een gemaal ! och, hoe jammer!; met den 4den nv. verbonden: och mij ! ik heb hier goede dagen gehad;
— (als substantief) o. (-s), hij met zijn ochs; (spr.) Og was koning van Bazan (ten tijde dat de Israëlieten het land Kanaan veroverden; verg. Num. 21, 23 enz.), schertsende terechtwijzing aan lieden, die altijd och ! in den mond hebben.

< >