(noopte, heeft genoopt), bewegen, aansporen, aanzetten, (iem. tot iets) doen besluiten : wat mij vooral noopte zijn verzoek in te willigen, was de herinnering aan den belangrijken dienst, dien hij mij in vroeger jaren bewezen had;
— dwingen, noodzaken : iem. tot spreken nopen. NOPING, v. het nopen; (fig.) aansporing; dwang.