MANSGEWAAD, o. (...waden),
...GOED, o. manskleeding;
...HAND, v. (-en), hand van een man;
—, grav. schrift van een man; (fig.) mansbewind, mannelijk gezag;
— (spr) manshand boven, datgene, waarin de vrouw te kort schiet, vermag de man; (ook) de man moet de baas zijn;
...HANDSCHOEN, m. (-en);
...HARNAS, o. (plantk.) (gew.) mansbloed;
...HEMD, o. (-en);
...HEMDJE, o. (-s), halfhemdje;
...HOED, m. (-en);
...HOOFD, o. (-en), hoofd van een man; (zeew.) zeker blok om een touw aan te beleggen; kop aan het roer van jachten en zeilschepen;
— (gew.) manspersoon, man; mijn manshoofd (man) is niet thuis;
...HOOGTE. v. ter manshoogte, zoo hoog (lang) als een man;
...JAS, v. (-sen).