Los bn. bw. (-ser, -t), niet vast, beweeglijk (ofschoon aan iets anders verbonden): die knoop zit los; een los touw; losse tanden; losse haren; het hoefijzer zit los; in den muur is een steen los; iets los inpakken, niet stevig;
— die schroef is los, niet vast aangedraaid;
— (spr.) alles weer op losse schroeven zetten, alles weer onzeker maken;
— hij steelt alles wat los en vast is, alles wat hij maar krijgen kan;
— er is een steek aan los, het is niet richtig, niet in den haak; (ook gemeenz.) (van eene vrouw of meisje gezegd) zij is niet eerbaar, niet kuisch;
— niet gebonden: de hond is los; een paard dat los loopt; de gevangene is los;
— (zeew.) los overal! alle touwen loslaten!;
— los! tot den hond die apporteert;
— (fig.) de duivel is los, alles is in rep en roer;
— niet samenhangend; losse stukken, stukken uit de werken van verschillende schrijvers;
— losse gedachten, invallende gedachten, aphorismen;
— een losse spijker, die niet ergens ingeslagen is;
— losse goederen, roerende goederen;
— een geweer laden met los kruit, alleen, bloot met kruit, niet aangestampt met een kogel;
— losse patronen, zonder kogel;
— los geld, klein geld, gereed geld;
— ontslagen, ontheven (van); niet verslaafd, niet verbonden: los van de wereld zijn, vrij zijn van alle gehechtheid aan wereldsche zaken;
— los van alle vooroordeelen, onbevooroordeeld;
— ik ben er geheel los van, ik geef er niet meer om, ik hecht er niet meer aan;
— hij is erg los van zijne vrouw, geeft niet meer om haar;
— hij is niet geheel los van haar, kan haar nog niet vergeten, bemint haar nog;
— niet dicht, niet stevig, niet compact: los brood; losse turf; losse tuinaarde; een los weefsel;
— onzeker, ongestadig; los weer, veranderlijk; eene losse lucht;
— een losse slaap, waaruit men licht ontwaakt; los slapen;
— de veronderstelling rust op losse gronden; een los gerucht;
— ongedwongen, niet stijf, gemakkelijk: eene losse houding; met losse trekken geschetst; een losse stijl;
— (ook in minder gunstigen zin) al te vrij, luchthartig, lichtvaardig, lichtzinnig; hij is wel wat los in den mond, spreekt wel wat vrij; ergens los over denken, spreken; ergens losjes overheen loopen; een losse klant; een los leven leiden, los leven;
— (spr.) er op los schreeuwen, werken, dansen enz., hevig, ijverig, hartstochtelijk enz.