IJDELHEID, v. (...heden), nietigheid, vergankelijkheid: de ijdelheid van ’t ondermaansche;
— bovenmatige zucht naar ijdele dingen: de vrouwelijke ijdelheid;
— te hooge dunk van eigen voortreffelijkheid : zijne ijdelheid kent geen grenzen;
— nietigheid, nietige zaak of ding: de ijdelheden dezer wereld.