Gepubliceerd op 12-09-2018

Honk

betekenis & definitie

HONK, o. meet, uitgangspunt en vrijplaats bij kinderspelen: honk hebben, op de rustplaats zijn (b. v. bij het stuivertje-wisselen een boom hebben); van honk gaan, meet verlaten; bij honk blijven, zich niet ver van huis verwijderen; (fig.) van honk zijn, van huis zijn: als de katten van honk zijn, dansen de muizen op tafel; hij is ver van honk, (ook) hij is ver van zijn onderwerp afgedwaald; hij kan niet van honk, hij kan niet weg, niet uitgaan, (ook) heeft doorloopend drukke bezigheden.

< >