Gepubliceerd op 24-02-2020

Hechten

betekenis & definitie

Het begrip hechten heeft 2 verschillende betekenissen:

1. hechten - HECHTEN, (hechtte, heeft gehecht), vastmaken, verbinden: een prijsje (papiertje met den prijs van het voorwerp) aan iets hechten; het is met draden aan elkaar gehecht, losjes vastgenaaid;
— eene wonde hechten, de randen er van aan elkaar naaien;
— waarde aan iets hechten, er prijs op stellen, het van veel belang achten;
— zijn zegel (zijne goedkeuring) aan iets hechten, het goedkeuren; .
— zich hechten aan, zich nauw aansluiten bij iemand; verkleefd worden aan hij heeft zich zeer aan mij gehecht;
— (fig.) aan iets gehecht zijn, er aan verkleefd, er zeer op gesteld zijn hij is zeer gehecht aan zijne moeder;
— ergens aan hechten, er prijs op stellen hij hecht zeer aan vormen: ik hecht daar niet aan, vind dat het niet zoo heel belangrijk is, ben er niet bijzonder op gesteld;
— iem. hechten, in hechtenis nemen;
— eene bepaalde beteekenis aan iets hechten, verbinden, toekennen;
— niet aan praatjes hechten, geloof aan slaan;
— vast blijven zitten, blijven steken: de pleister wil niet hechten; zij bleef met haar rokken aan de takken hechten; het rad hecht, wordt door eene oneffenheid tegengehouden.

2. hechten - HECHTEN, (gew.) sterk hijgen als een vermoeide hond, een kortademig persoon.

< >