Gepubliceerd op 24-02-2020

Gros

betekenis & definitie

Het begrip gros heeft 3 verschillende betekenissen:

1. gros - GROS, o. het grootste aantal, de meesten: het gros van het publiek was zeer voldaan; hij verhief zich niet boven het gros zijner bekenden, stond in ontwikkeling enz. niet boven hen;
— de groote hoop: menschen die zich boven het gros pogen te onderscheiden door het gebruik van Fransche woorden;
— het voornaamste gedeelte van eene strijdmacht, in tegenst. met de daarvan met een bepaald doel afgezonderde detachementen: het gros van een leger, van eene vloot (in tegenst. met de legerkorpsen of smaldeelen die afzonderlijke operaties volgen); het gros eener colonne (in tegenst. met hare voor- en achterhoede);
— een groot, onbepaald aantal van candidaten voor eene betrekking, wier namen men bijeenbrengt, om daaruit een twaalftal, zestal of drietai op te maken een gros maken; hij komt op het gros voor;
— (w. g.) in het gros, in het groot. een koopman in ’t gros (Fr. en gros), groothandelaar;
— in het geheel, alles bij elkaar, in totaal: hij roept en schreeuwt over zijne aardappelen en hij heeft er wel drie mud in ’t gros.

2. gros - GROS, o. (-sen), twaalf dozijn of 144 stuks van sommige waren: drie gros pijpen; een gros stalen pennen. GROSJE, o. (-s).

3. gros - GROS, v. (-sen), vroegere benaming in Nederland voor groschen.

< >