Het begrip gort heeft 3 verschillende betekenissen:
1. gort - v. gepelde gerst, haver of boekweit, die door den grutter op den molen gebroken wordt, grut, grutten (ter onderscheiding ook wel fijne gort genoemd): boekweitegort, haverdegort;
— (gewoonlijk) gepelde gerst: Alkmaarsche gort, beste N.-Holl. gort;
— wintergort, Donaugort enz., gort die van wintergerst, Donaugerst enz. is gemaakt;
— parelgort, geparelde gerst;
— (ook) kooksel, gerecht van gepelde gerst: we eten gort met rozijnen:
— , (-en), eene gepelde gerstkorrel;
— zoo droog als gort, zeer droog (ook van personen die in gezelschap niet zeer vermakelijk zijn);
— het in de gort jagen, of het in de gorten laten loopen, alles in het honderd sturen, het te bont maken;
— iets van haver tot gort vertellen, van stukje tot beetje;
— ik ken zijne familie van haver tot gort, door en door;
— (w. g.) hij heeft een kop gort noodig om hunne verwantschap uit te rekenen, zij zijn familie van elkander, doch het is heel ver;
— een Jan-Gort, een Jan-Hen, een keukenpiet;
— de gort is gaar, er is ruzie, de poppen zijn aan het dansen;
— zij heeft gort gegeten, die zwelt in den buik, zij is zwanger. GORTJE, o. (-s).
2. gort - o. benaming eener ziekte van het varken of van eene slechte hoedanigheid van varkensvleesch, waarbij korrels in het vetweefsel voorkomen, veroorzaakt door den blaasworm, de larve van den lintworm; gortigheid, vinnigheid.
3. gort - tw. basterdvloek, eene opzettelijke vervorming van God: och gort!; gort, ja.