GELIJKLUIDEND, bn. bw. gelijk van klank: mijne viool is niet gelijkluidend met de piano, ik zal haar even stemmen; onze namen zijn wel gelijkluidend, maar wij zijn geene familie;
— gelijkluidende woorden, homoniemen;
—van denzelfden inhoud, woordelijk overeenstemmende gelijkluidende plaatsen plaatsen in verschillende geschriften, waar een zelfde woord, uitdrukking of volzin voorkomt;
— voor gelijkluidend afschrift, formule der schriftelijke verklaring die de daartoe bevoegde persoon onder een afgeschreven stuk plaatst en onderteekent, ten bewijze dat het afschrift in allen deelen juist is;
— bw. (van wijze) met gelijke beteekenis, in denzelfden geest. GELIJKLUIDENDHEID, v.