GELDMIDDELEN, o. mv. de geldelijke middelen die voor het levensonderhoud of voor eenig ander doel vereischt worden, het (daartoe benoodigde) geld hij was zonder geldmiddelen en van alles ontbloot; hem ontbraken de noodige geldmiddelen tot het oprichten eener fabriek;
— de financiën (inkomsten en uitgaven) van een vorst, een land, eene vereeniging: de geldmiddelen stonden goed;
— de toestand der geldzaken, hetzij van een persoon, hetzij van een staat; zijn verwarde geldmiddelen herstellen.