GEGOED, bn. (meer -, meest - en gegoedst), (veroud.) ergens gegoed zijn, er vaste goederen bezitten;
— (thans) tamelijk rijk, welgesteld, bemiddeld gegoede lieden (lui);
— de gegoede stand (burgerstand), de bemiddelde lieden (burgerlieden), als een afzonderlijke stand beschouwd hij behoort tot den gegoeden stand.