Gepubliceerd op 02-09-2018

Flank

betekenis & definitie

FLANK, v. (-en), zijde, vleugel van een gebouw; zijde, deel van den buik van een paard: gesloten of gevulde flanken, wanneer de afstand tusschen de achterste rib en den uitwendigen heupknobbel zeer kort is;

— zijde van een schip;
— (vestingb.) zijlijn van eene lunette, elke lijn die ten opzichte eener andere een inspringenden hoek maakt en deze dus bestrijkt;
— (mil.) rechts uit de flank! eene kwartwending rechts en in de nieuwe richting doorgemarcheerd!
— den vijand in de flank vallen, op zijde aanvallen,
— (gew.) in de flank vallen, in den smaak vallen, naar den zin zijn: de nieuwe dokter valt erg in de flank;
— (gew.) in de flank staan, zetten, (van schalen en schotels op eene gedekte tafel) zoo staan, zetten dat alles een harmonisch geheel vormt.

< >