Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie O
- Opvijzelen
- Opvijzen
- Opvisschen
- Opvlammen
- Opvlechten
- Opvliegen
- Opvliegend
- Opvlijmen
- Opvloeien
- Opvloeken
- Opvoeden
- Opvoeder
- Opvoedingsgesticht
- Opvoedkunde
- Opvoedkundig
- Opvoedkundige
- Opvoedster
- Opvoegen
- Opvoeren
- Opvoerhoogte
- Opvolgen
- Opvolger
- Opvorderen
- Opvouwen
- Opvragen
- Opvreten
- Opvreter
- Opvriezen
- Opvrijen
- Opvroolijken
- Opvullen
- Opvuller
- Opvulsel
- Opwaaien
- Opwaarts
- Opwaartsch
- Opwachten
- Opwachter
- Opwachting
- Opwaken
- Opwakkeren
- Opwandelen
- Opwarmen
- Opwas
- Opwaschplek
- Opwasschen
- Opwassen
- Opwater
- Opwegen
- Opwekkelijk
- Opwekken
- Opwekkend
- Opwellen
- Opwentelen
- Opwerken
- Opwerpen
- Opwiegen
- Opwijzen
- Opwikkelen
- Opwillen
- Opwinden
- Opwinder
- Opwippen
- Opwisschen
- Opwisselen
- Opwitten
- Opwrijven
- Opwroeten
- Opzadelen
- Opzage
- Opzagen
- Opzakken
- Opzamelaar
- Opzamelen
- Opzanden
- Opzeg
- Opzegbaar
- Opzeggen
- Opzeggingstermijn
- Opzeilen
- Opzenden
- Opzet
- Opzetdoos
- Opzetje
- Opzetkaakje
- Opzetlijn
- Opzettelijk
- Opzetten
- Opzetter
- Opzicht
- Opzichtelijk
- Opzichter
- Opzichtig
- Opzieden
- Opzien
- Opzienbarend
- Opziener
- Opzienersambt
- Opzienerschap
- Opzijn