BEZOLDIGEN, (bezoldigde, heeft bezoldigd), salaris geven aan de gemeerde bezoldigt de onderwijzers;
— een goed bezoldigd ambt, met een flink salaris;
— iemand bezoldigen, iemand in zijn dienst hebben en betalen. BEZOLDIGING, v. (-en), het bezoldigen; soldij, loon, salaris, jaarwedde.