BEVEN, (beefde, heeft gebeefd), trillen de grond beefde onder zijne voeten;
— sidderen van koude beven; van vrees, angst, ontzetting, schrik beven;
— beven als een riet;
— voor iem. beven, veel vrees voor hem koesteren, bang voor hem zijn (in 2 bet.). BEVING, v. (-en), het beven, sidderen beving beving mij; aardbeving, zeebeving.