v. (-en), babbelaarster;
...KOUSIG, bn. babbelachtig;
...KOUSIGHEID, v. babbelachtigheid;
...MOER, v. (veroud.) babbelaarster;
...PARTIJ, v. gebabbel;
...PRAAT, v PRAATJE o. (-s), ’t gebabbel over iemands gedrag, handelingen aan de babbelpraatjes der menschen kan een verstandig man zich niet storen;
...ZIEK, bn. een babbelziek kind, dat gaarne babbelt (in ongunstigen zin);
...ZUCHT, v. zucht tot babbelen.