Gepubliceerd op 31-08-2018

AFVOER

betekenis & definitie

Afvoer m. het vervoer naar elders de fabriek is niet zeer gunstig gelegen voor den afvoer der goederen; de afvoer van hout op den Rijn geschiedt door middel van vlotten, het vervoer stroomafwaarts;

— de hoeveelheid die afgevoerd is de afvoer van wijn en hout is dit jaar op den Rijn zeer aanzienlijk geweest;
— af- en aanvoer, het wegvoeren en aanbrengen;
— (van stroomend water of van hetgeen door den stroom wordt meegevoerd) het afwaarts voeren ervan, het doen afloopen of afstroomen looden pijpen tot afvoer van het water; door den voortdurenden afvoer , van slib begint de mond der rivier te verzanden;
— de hoeveelheid afstroomend water: des zomers is op den IJsel de afvoer van water gering in vergelijking met den afvoer des winters;
— toe- en afvoer, het toevoeren en laten afloopen.

< >