Aftreden (trad af, is en heeft afgetreden), zich met bedaarde en gelijkmatige schreden verwijderen: onverwachts trad hij een paar schreden van mij af: de boer trad zijn erf af;
— af- en aantreden, beurtelings gaan en komen;
— zijdelings (ter zijde) aftreden, zijwaarts tredende zich verwijderen;
— op (naar) iem. of iets aftreden, recht op iem. of iets toetreden;
— van eene hooger gelegen plaats naar eene lagere treden;
— (fig.) verlaten (een eerezetel);
— afstand doen (van eene hooge waardigheid): Jeruzalems Koning trad af van den troon;
— (w.g.) bij iem. aftreden, voor eenigen tijd hij hem zijn intrek nemen;
— (w. g.) in een winkel aftreden, er binnen treden om de verlangde inkoopen te doen;
— het tooneel verlaten, nadat men zijne rol vervuld heeft: nauwlijks was de acteur van het tooneel afgetreden, of hij werd met daverend gejuich teruggeroepen; (fig.) van het tooneel des menschelijken levens, van het staatstooneel, van het krijgstooneel aftreden;
— (fig.) (van personen die een ambt of bediening bekleeden) zijn werkkring, ambt, bediening of betrekking neerleggen, t. w. omdat de diensttijd verstreken is of omdat men het raadzaam acht niet langer in die betrekking werkzaam te blijven: alle jaren treden twee leden van het bestuur af; welke leden der Tweede Kamer treden dit jaar af?; door den uitslag der verkiezingen treedt het Ministerie af;
— een aftredend geslacht, een geslacht dat oud is en allengs afsterft om zijne plaats en werkzaamheid aan een jonger geslacht over te laten;
— aan den waterkant is hier vrij wat grond (door de beesten) afgetreden, door het veelvuldig betreden in het water verzakt, losgeraakt en afgevallen, ook de oever is afgetreden;
— een afstand met gelijkmatige schreden ten einde toe doorloopen;
— eene ruimte in verschillende richtingen doorkruisen: daarop spande hij de beide hanen van zijn dubbelloop en begon het jachtveld af te treden;
— (dicht.) de afgetreden levensbaan;
— (afstanden) meten door ze in eene rechte lijn met gelijkmatige schreden te doorloopen en daarbij te tellen, hoeveel schreden of stappen men doet, vgl. afpassen, afstappen.