ADEL m. de stand der edelen; de gezamenlijke edelen;
— de Nederlandsche adel, al de edelen in Nederland;
— hier woont geen adel, geen adellijke personen;
— zijn adel bewijzen, toonen dat men tot den adelstand behoort;
— hij is van adel, hij behoort tot den adelstand;
— Hooge Raad van Adel, raad, college van toezicht, voor de belangen van den adel (Nederl. staatsinstelling);
— (fig.) edelheid, verhevenheid, voortreffelijkheid : de adel van zijne ziel, van zijn gemoed.