AD, Lat. woord, beteekent bij of met;
— ad vier procent, tegen vier procent (vgl. het voorzetsel à); ad komt voor in verscheiden gebruikelijke uitdrukkingen : b. v. ad acta leggen, Zie ACTA;
— ad decretum, volgens besluit, op bevel, krachtens decreet;
— ad fundum (drinken), het glas tot den bodem uitdrinken, (ook) de aanmaning hiertoe;
— ad hoc (negotium), tot deze zaak, daartoe, rechtstreeks; commissie ad hoc, commissie met een bepaald onderzoek belast;
— ad hominem, op den man af, zonder omwegen, ronduit;
— ad hominem disputeeren, zich bij het bestrijden van zijn tegenstander van diens wapens bedienen;
— argumentum ad hominem, bewijs door gebruik te maken van hetgeen de tegenpartij zelf als waar heeft erkend, een argument op den man af;
— ad interim, voorloopig, tusschentijds;
— minister ad interim, waarnemend minister, totdat een andere benoemd of de titularis van verlof terug is;
— ad calendas graecus, onbepaald, tot St.-Jutmis uitstellen;
— ad libitum, naar welgevallen, naar goedvinden (inz. in de muziek);
— ad mandatum, naar bevel, overeenkomstig den opgedragen last;
— ad majorem Dei gloriam, tot meerdere eer van God;
— ad manus mortuas, in de doode hand (van kloostergoederen gezegd);
— ad patibulum, naar de galg ( de bekende spreuk van Vargas in den Spaanschen bloedraad hier te lande);
— ad patres gaan, tot de vaderen gaan, sterven;
— ad pias ums, of ad pias causas, tot een vroom gebruik, tot vrome werken;
— ad rem, ter zake, gepast, dienstig; die opmerking was ad rem, was raak;
— ad usum, ten gebruike;
— ad valorem, volgens den prijs (de inkomende rechten hangen vaak af van de waarde der ingevoerde artikelen);
— ad vitam, voor het leven (benoemd, aangesteld);
— ad vocem (gewoonlijk a. v.) bij het woord (d.i. zoek of sla op het woord.)