Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zwadder

betekenis & definitie

m. gmv.,

1. uitgeworpen slijm of speeksel; slangenspog; slijm van een aal;
2. (fig.) smet, vergif van de laster; zijn zwadder op iemands goede naam uitspugen ;
3. (Zuidn.) dunne, slechte spijs ;
4. (Zuidn.) op zwadder gaan, aan de zwier gaan.

< >