Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SLIJM

betekenis & definitie

o. en v. (-en),

1. kleverige taaie stof, inz. liet afscheidsel der slijmvliezen en vooral der daarin aanwezige slijmkliertjes: het slijm der maag, der darmen: dik slijm, afgezonderd door ontstoken slijmvliezen: veel slijm opgeven; het kind stikte haast in de slijm;
2. kleverig vocht waarmee vissen en andere dieren bedekt zijn: hier hebben slakken gekropen, ik zie het aan het slijm;
3. taai vloeibare stof die zich in planten bevindt, uit planten vloeit of als afkooksel uit plantendelen wordt verkregen.

< >