v. (vleten),
1. geheel van uitgeschoten haringnetten van een schuit, 90 tot 150 netten elk van 31,5 m lengte, door breels drijvende gehouden en als een gordijn in ’t water staand ; 2. zoveel als men vangt met een vleet; meest, oneig., grote menigte die niet geteld wordt : garnalen koopt men bij de vleet; — hij heeft geld, boeken bij de vleet, in grote overvloed; 3. mast- en tuigwerk van een schip, dat, bij storm overboord geslagen, aan het schip blijft hangen ;
4. kleine schuit, vlet;
5. (gew.) kurk of vloot op een zegen om de ene kant omhoog te houden ;
6.(nat. hist.) een soort van rog waarvan de schijf 1 m lang en 1,3 m breed kan worden (Ra ja batis), spijkerrog.