v. (...heden).
I. verschil, onderscheid : er is een grote verscheidenheid in de trekken van hun gelaat; — afwisseling : verscheidenheid in de eenheid en eenheid in de verscheidenheid is de grondslag van het schone ; er is verscheidenheid der werkingen , doch het is dezelfde God, die alles in allen werkt (1 Cor. 12 : 6):
2. (coll.) groep of verzameling van onderling verschillende eenheden : een grote verscheidenheid van spijzen, van gevoelens :
3. verscheidenheden , zaken van verschillende aard, beschouwingen over verschillende onderwerpen ;
4. (nat. hist.) afwijkende groep binnen de kring van een zelfde wilde diersoort, variëteit (bij tamme diersoorten spreekt men rassen).