(vergiste, heeft vergist),
1. (veroud.) zijn tij vergissen, zijn tij niet wel berekenen, (fig.) zijn kans verzuimen, zijn slag niet wel waarnemen ;
2. zich vergissen, dwalen, het mis hebben, een misslag begaan : zich bij het spreken vergissen; ik heb mij vergist, het is 67, niet 69 ; vergis je niet, kijk goed uit; zich in de persoon vergissen, menen met een ander te doen te hebben, personen verwarren; zich in iemand vergissen, een verkeerde dunk van hem hebben; — als ik mij niet vergis, als ik het wel heb; — (spr.) vergissen is menselijk