in de mod. tijd veelal VIRGILIUS (Fr. Virgile, Hd.
Virgil, Eng. Virgil, Vergil), voluit Publius Vergilius Maro, de beroemdste Romeinse dichter (70—19 v. C.), geb. te Andes bij Mantua. Hij maakte naam door zijn herdersdichten {Ec'logae of Buco'lica); schreef_ vervolgens Geor'gica, een leerdicht (waarin echter de poëtische excursen het belangrijkst zijn) over de landbouw waaraan hij zeven jaar werkte (37—30), verdeeld in 4 boeken : de akkerbouw, het boomkweken, de veeteelt en de bijenteelt, met de bekende episode van Aristae'us (vs. 335— 558), de mythische stichter van de bijencultuur; maar dankt zijn naam als de grootste der Latijnse klassieken aan de Aene'is, het nationale epos dat de zwerftochten en de aankomst en vestiging van Aene'as in Latium behandelt na de val van Troje, in 12 boeken ; aan de eerste 6 boeken heeft de Odyssee, aan de laatste 6 de Ilias tot voorbeeld gestrekt; het werk was bij het overlijden van de dichter nog niet geheel voltooid. In de middeleeuwse voorstelling was Virgilius een tovenaar; anderzijds echter meende men dat hij in enkele verzen in de vierde ecloga de komst van Christus voorspeld had.