(verboog, heeft verbogen),
I. anders buigen ; buigende uit zijn oorspr. (juiste) vorm brengen : je hebt de sleutel verbogen ; een ijzeren plaatje verbuigen :(fig.) het recht verbuigen, verdraaien ;
2. (taalk.) (een naamwoord) van vorm, inz. van uitgang doen veranderen naar geslacht, getal en naamval; — ook : al die vormen opnoemen : verbuig m e n s a.