(tiepelde, heeft getiepeld), (gew.),
1. een jongensspel spelen, waarbij een kort stokje dat over een kuiltje ligt met een langer wordt weggeslagen ;
2. zich met beuzelarijen bezig houden; knutselen;
3. bewegingen met de handen maken : onze jongen zat maar al 'niet de tang te tiepelen (Goeverneur).