o. (-s),
1. kleine stok; — (zegsw.) ergens een stokje voor steken, maken dat het geen voortgang meer heeft: — (gemeenz.) van zijn stokje vallen, flauw vallen, buiten kennis raken; — een aapje op een stokje, zeker primitief kinderspeelgoed, bestaande uit een figuurtje dat langs een stokje kan klimmen ; — alle gekheid op een stokje, terzijde gelaten;
2. (diam.) fantasiesteen in langwerpige vorm;
3. zekere haaksteek waardoor een smalle, rechte figuur ontstaat: het eerste stokje van iedere toer.