I. v. (-en), STELLINKJE, o. (-s),
1. het stellen, het doen van een vraag en derg.: volgens sommigen is de stelling van dit alternatief onjuist;
2. wijze waarop iets of iem. is gesteld, geplaatst: de steen in de vereiste stelling brengen; — (schermk.) de schermers gingen in stelling staan; stelling!, commando waarop de schermers hun positie innemen;
3. plaats, positie die iem. inneemt in het leven, in de maatschappij: de stelling van een constitutioneel vorst; een groot verschil in hun maatschappelijke stelling;
4. wijze waarop een legermacht is geplaatst, gelegen, opgesteld: het leger had een voordelige stelling ingenomen;
5. standplaats, terrein door een legermacht ingenomen, geschikt om aan te vallen of zich te verdedigen: de vijand uit zijn stellingen verdrijven (ook fig.); offensieve stelling, nagenoeg in ’t midden van alle punten waar men de aanval kan verwachten, of waarheen men wil oprukken; verdedigende stelling, waar men de vijand wil afwachten; verschanste stelling, met schansen er omheen;
6. geheel van bij elkaar horende verdedigingswerken, b.v. om een stad: de stelling van Amsterdam, van Den Helder;
7. houten getimmerte, tribune;
8. tijdelijk samenstel van balken of planken dat opgericht wordt bij de bouw of het herstel van muren enz., steiger voor het verrichten van werkzaamheden: hij is van de zestien meter hoge stelling gevallen; hangende of vliegende stelling, ijzeren toestel waarvan de ververs zich bedienen om buitenmuren en buitenhout te verven; een stelling om een mast;
9. steiger, aanlegplaats langs een oever; thans nog in Suriname;
10. stellage waar men iets op legt, rek waar men iets in opbergt: iets op een stelling leggen; — inz. van bier of wijn: een vat bier op stelling leggen;
11. getimmerte ter ondersteuning: accumulatoren op een stelling;
12. samenstel van hoge, schuin staande palen die van boven samenkomen en verenigd zijn; toestel van heipalen: vaste stelling of Vlaamse stelling, waarvan de benen tot een vast samenstel zijn verenigd; — losse stelling, waarvan ieder been op zich zelf verplaatst kan worden;
13. dat deel van de omloop van een molen, hetwelk door stutten wordt ondersteund; zwichtstelling: op stelling zijn, om de zeilen in te nemen, de molen te verkruien enz.;
14. bewering die men als waarheid wil zien aangenomen: een gewaagde stelling; een bepaalde stelling verkondigen, tegenspreken; — (in de logica) een van de beide eerste delen van een sluitrede; — (meetk.) theorema: de stelling van Pythagoras; — thesis die aan een universiteit wordt verdedigd, waarop een doctorandus promoveert, inz. die achter een proefschrift: voorheen kon men in de rechten enkel op stellingen promoveren;
15. (schaken) afbeelding van een schaakbord met of zonder stukken; diagram. [Opm. In de zin van „positie op zeker ogenblik” en van „functie” moet stelling liefst niet gebruikt worden. Stelling nemen is een germ.]
II. v. (-en),
1. (gew.) boerderij;
2. (bosb.) plaats waar een partij eikenhakhouttakken geschild wordt.