Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Slop

betekenis & definitie

I. SLOP

o. (-pen),
1. nauwe doorgang tussen huizen of andere gebouwen ; smalle en armoedige steeg; thans inz. doodlopende armoedige steeg : het slop achter de Kaaistraat;
2. vaargeul door het ijs;
3. (Zuidn.) opening in een haag;
4. (Zuidn.) open plek in een bos;
5. (gew.) opening in de vloer v. e. hooizolder.

II. SLOP

v. (-pen), (gew.)
1. slof;
2. tuinboon.

III. SLOP bn. bw., (gew.)

1. slap;
2. slobberig.

< >