(rabbelde, heeft gerabbeld),
1. (gew.) een geluid maken als een voorwerp waarvan de delen niet goed aaneensluiten, rammelen;
2. (niet alg.) druk en onbeduidend praten, kletsen, babbelen;
3. (niet alg.) haastig en onduidelijk spreken; raffelen;
4. (Zuidn.) geheel onverstaanbaar spreken, verward spreken, brabbelen: hij rabbelt het al dooreen;
5. (Zuidn.) haastige bewegingen maken met handen of voeten, krabbelen : hij rabbelde uit zijn bed.